Zowel verhuurder als huurder hebben de verplichting om het gehuurde op te leveren. De verhuurder bij aanvang van de looptijd van de huurovereenkomst en de huurder aan het einde van die looptijd. De reikwijdte van deze opleveringsverplichting wordt zowel bepaald door hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen als door het wettelijk kader. Deze reikwijdte is niet altijd eenvoudig vast te stellen. In dit artikel staan wij stil bij de omvang van deze opleveringsverplichtingen en bij enkele onderwerpen die hiermee verband houden.
Van belang zijn uiteraard de bij verhuur van (bedrijfs)ruimten veel toegepaste algemene voorwaarden, opgesteld door de Raad voor Onroerende Zaken. De huidige versies duiden wij aan met 'ROZ kantoorruimte 2025' respectievelijk met 'ROZ Winkelruimte 2025.2De 'Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:230a BW', vastgesteld op 10 april 2025 en gedeponeerd bij de griffie van de Rechtbank Den Haag onder nummer 8/2025 en de 'Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW', vastgesteld op 10 april 2025 en gedeponeerd bij de griffie van de Rechtbank Den Haag onder nummer 9/2025 , zie: www.roz.nl. De daaraan voorafgaande versies zijn uit 2015 (Kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW) respectievelijk 2022 (Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW). De wijzigingen in de 2025 versies ten opzichte van de daaraan voorafgaande versies hebben geen betrekking op de bepalingen die voor dit artikel van belang zijn. Doordat extra paragrafen zij toegevoegd over nutsvoorzieningen en servicecontracten onderhoud kan wel de nummering verschillen. De wettelijke term 'veranderingen en toevoegingen'3Zie art. 7:215 lid 1 BW en art. 7:224 lid 2 BW; de wet spreekt in art. 7:215 lid 4 ook over 'veranderingen'. zullen wij ook wel aanduiden met 'wijzigingen'.