Op 26 november 2021 verscheen het 'baanbrekende' Didam I arrest (hierna: Didam I).2HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778. Didam I heeft veel vragen opgeroepen bij vrijwel alle partijen die actief zijn in het vastgoed, hoofdzakelijk binnen de projectontwikkeling. De belangrijkste vragen waren: wat zijn de gevolgen voor (koop)overeenkomsten die (in het verleden) in strijd met de regels uit Didam I zijn gesloten; zijn die overeenkomsten nietig, vernietigbaar of kunnen benadeelden zich 'slechts' beroepen op een onrechtmatigde daad? Op die vragen heeft de Hoge Raad recent een antwoord geformuleerd in het Didam II arrest (hierna: Didam II).3Hoge Raad 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1661.
De antwoorden van de Hoge Raad nemen niet weg dat er ook nog veel vragen onbeantwoord blijven. In het navolgende artikel zullen wij ingaan op enkele van die vragen. Allereerst volgt hieronder de kern van Didam I (paragraaf 1) en een uiteenzetting van Didam II (paragraaf 2). Vervolgens zullen wij ingaan op de vraag of de Didam-regels4In Didam II worden de regels die voortvloeien uit Didam I door de Hoge Raad gedefinieerd als de "Didam-regels". Die definitie zullen wij gemakshalve hierna ook aanhouden. voor alle rechtshandelingen gelden waarbij overheidslichamen5Daarmee doelen wij in ieder geval op de overheidslichamen die zijn genoemd in art. 1:1 lid 1 Awb, dus zowel de a- als b-organen die gebonden zijn aan de beginselen van behoorlijk bestuur. betrokken zijn (paragraaf 3). Daarna komt de vraag aan bod of de Didam-regels ook voor overheidslichamen onderling gelden (paragraaf 4), hoe zit het met een gekwalificeerde schending van de Didam-regels (paragraaf 5) en het risico op verboden staatssteun (paragraaf 6). Naar goed gebruik sluiten wij af met een conclusie (paragraaf 7).