In 2022 verscheen in dit tijdschrift een artikel over het indexeren van de huurprijs.2A. de Fouw en K. Keij, 'Indexering', TvHB 2022, nr. 6, p. 400-407, UDH:TvHB/17510. Sindsdien is er veel gebeurd op het gebied van indexeren. Zo is sprake geweest van (extreem) hoge inflatie, met (extreem) hoge indexeringen tot gevolg en heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: "CBS") haar rekenmethode aangepast, hetgeen gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de indexering. Over het al dan niet onverkort aanspraak kunnen maken op de (extreem) hoge indexering en de gevolgen van de nieuwe rekenmethode van het CBS zijn diverse procedures gevoerd, met wisselende uitkomsten. Ook op het gebied van de indexering van de huurprijzen van woonruimte is het nodige gebeurd. Zo is in diverse uitspraken door kantonrechters geoordeeld dat een zogenaamd 'opslagbeding' oneerlijk is en werd dit beding vernietigd. Het gevolg hiervan was meermaals dat verhuurders alle indexeringen vanaf de aanvang van de huurovereenkomst moesten terugbetalen. Er zijn hierover door de Kantonrechter Amsterdam prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld en inmiddels heeft procureur-generaal M.H. Wissink (hierna: "Wissink") in zijn conclusie kanttekeningen geplaatst bij de lagere rechtspraak op dit punt. Gelet op de impact van deze ontwikkelingen, lijkt het mij goed om hier een artikel aan te wijden. In dit artikel zal eerst worden ingegaan op de rechtspraak naar aanleiding van de hoge indexeringen van de huurprijzen voor bedrijfsruimten en de (voorzichtige) lijn die hierin is te ontdekken. Vervolgens zal worden stilgestaan bij de rechtspraak omtrent opslagbedingen die zijn opgenomen in huurovereenkomsten voor woonruimte en wat dit zou kunnen betekenen voor huurovereenkomsten die geen betrekking hebben op woonruimte, waarin een dergelijk beding is opgenomen. Hierbij zal onder meer worden ingegaan op de vraag of een huurder van bedrijfsruimte een eventueel opslagbeding zou kunnen vernietigen.