1. Inleiding
Het Openbaar Ministerie heeft sinds 2008 met de OM-strafbeschikking de mogelijkheid om de schuld aan enig strafbaar feit eenzijdig vast te stellen en de daarbij horende straf op te leggen. Deze vorm van buitengerechtelijke afdoening is al sinds haar introductie onderwerp van discussie. Van de hand van de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn intussen vier rapporten verschenen over de naleving van de wet door het Openbaar Ministerie bij het uitvaardigen van strafbeschikkingen en de afhandeling van verzet. Een verdachte moet immers tegen een OM-strafbeschikking in verzet gaan om de beoordeling van zijn zaak aan een onafhankelijke rechter voor te leggen. In de praktijk vielen mij hierbij twee knelpunten op die aanleiding gaven voor een onderzoek[2] naar de vrije toegang tot de rechter: (I) allereerst kunnen veel verdachten geen onderscheid maken tussen hun verzetprocedure en de bezwaar- en beroepsprocedure bij een bestuurlijke boete, wat ertoe heeft geleid dat verdachten processuele fouten maken. Daarnaast (II) worden verdachten niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzet niet tijdig zou zijn binnengekomen bij het Openbaar Ministerie. De OM-strafbeschikking staat ook door de huidige coronapandemie extra in de schijnwerpers. Overtreders van een noodverordening kunnen namelijk een ‘coronaboete’ middels een OM-strafbeschikking krijgen. Nu zoveel meer zaken door een OM-strafbeschikking worden afgedaan is er alle reden de bevindingen van mijn onderzoek te bespreken en te bezien of de gesignaleerde knelpunten zijn verminderd.