1. Inleiding
De rol van de advocaat als onderzoeker is al geruime tijd voorwerp van debat. Eerdere discussies spitsten zich vooral toe op de vraag of advocaten wel voldoende geverseerd waren in de omgang met feiten om als bekwaam onderzoeker te kunnen optreden, of stelden vragen bij de (on)afhankelijkheid van de advocaat-onderzoeker die in opdracht van het management de ‘feiten’ ging vaststellen – terwijl datzelfde management niet ook in het onderzoek werd betrokken.
De meer recente discussie is opgelaaid door de innovatie die ‘interne onderzoeken 2.0’ is gedoopt.[2] In die variant wordt, nadat de FIOD en het Openbaar Ministerie al tot actie zijn overgegaan – er zijn al doorzoekingen geweest bij de verdachte rechtspersoon en/of derden, waarbij het ruwe onderzoeksmateriaal is veiliggesteld – het initiële feitenonderzoek in gemeen overleg tussen de advocaat van de verdachte rechtspersoon en de organen van de opsporing in eerste instantie overgelaten aan (de advocaat van) de verdachte onderneming zelf. Nadat de FIOD en het OM van de resultaten van dat onderzoek hebben kunnen kennisnemen, kan door die zijde nog nader of aanvullend onderzoek worden verricht.